Indisch kind in de Tweede Wereldoorlog: Overleven als buitenkamper
Johan Rudolph Oscar Schansman (Ruud of Rudy) wordt op 13 november 1938 in Malang (Nederlands-Indië) geboren. Zijn vader, Willy Schansman, houdt voor hem een babyboek bij waarin hij alle mijlpalen en details van Rudy’s eerste dagen noteert. Aan de hand van dit babyboek en een later interview met Rudy kan de oorlogservaring van een Indisch kind in Nederlands-Indië/Indonesië worden gereconstrueerd.
Gedichtje
In het babyboek schrijft Willy het volgende over zijn zes maanden oude zoontje:
Baby in je witte bedje
Moeders kleine hartedief,
Of je lacht of huilt, mijn jongen,
Moeder vindt je altijd lief.
Ach …. die lieve kleine handjes
Graaiend, grabb’lend in de lucht
Net twee kleine, teere vlinders
Dansend in speelschen vlucht.
En die lieve kleine voetjes
Trappelend van ongeduld,
Als een hartewensch …. Je melk!
Niet zoo daad’lijk werd vervuld……
Mooier dan wat ook
Is je lieve kleine mond.
………………………..
Wij hebben het niet geweten
Dat er zoo iets moois bestond.
Zoontje geboren
Rudy wordt geboren in het Zendelingenziekenhuis Soekoen. In dit ziekenhuis werkt zowel Nederlands als Indonesisch personeel. De taakverdeling is duidend voor die tijd. Willy noemt dat er “twee inlandse leerling-verpleegsters onder toezicht van de Europeesche hoofdverpleegster” de bevalling begeleiden. De Nederlanders heersen als kleine elite over het grote Indonesië. Zij verantwoorden het koloniale systeem door middel van een rassenleer en propageren Indonesië te begeleiden naar een beschaafde samenleving naar Westers ideaalbeeld. Wanneer de Japanners in 1942 Nederlands-Indië binnenvallen veranderen de machtsverhoudingen. Vader Willy wordt opgeroepen voor het leger en moet zijn jonge gezin achterlaten. Rudy gaat als vierjarig jongetje met zijn moeder, Marie van Exter, mee om zijn vader uit te zwaaien. Rudy verklaart later in een interview: “Ik hoorde iets van oorlog of dergelijke”.
Moeder en kind als buitenkampers
Japan propageert een groot en sterk Azië te willen creëren. Om dit te bereiken moeten alle Europese invloeden in Azië verdwijnen. Tijdens de Japanse bezetting worden Nederlanders daarom geïnterneerd in burgerkampen en KNIL-militairen worden tot krijgsgevangene gemaakt. Aziaten en Nippon-werkers mogen meestal buiten het kamp blijven, maar Indo-Europeanen moeten kunnen aantonen dat ze een Indonesische voorouder hebben. Japan hoopt dat de Indo’s opgaan in de Indonesische samenleving. “Het is niet zo dat je werd geloofd op je uiterlijk”, vertelt Rudy. “Je moest het echt kunnen bewijzen.” Door Marie’s geboorteakte kunnen ze aantonen dat haar moeder van volledig Javaanse afkomst is. Marie vraagt een asal oessoel (afstammingsbewijs) aan en krijgt een pendafteran (Japans identiteitsbewijs) waarop bij afkomst Belanda-Indo (Nederlandse-Indo) vermeld staat.
Rudy herinnert zich dat hij uitriep: “Hoera, we mogen thuisblijven”. Rudy en Marie zijn zogenaamde buitenkampers. De term buitenkampers biedt een sterk Europees perspectief aangezien in eerste instantie enkel de Belanda-Totoks (Nederlanders of Vreemdelingen) in een kamp verbleven. Terwijl het leven van gevangenen tot stilstand kwam, moeten de buitenkampers overleven in een nieuwe maatschappelijke hiërarchie. Net als vele andere alleenstaande Nederlandsgezinde moeders heeft Marie geen inkomsten meer en moet andere manieren vinden om rond te komen. Dit doet ze bijvoorbeeld door zelfgemaakte spullen te verkopen.
Schaarste
Marie kan het comfortabele leven van voor de oorlog niet meer ondersteunen en moet met Rudy het huis uit. Na regelmatig te zijn verhuisd, kunnen Rudy en Marie bij hun Javaanse familie terecht. “Alles was schaars”, herinnert hij zich. Op een dag wordt Rudy betrapt op het stelen van fruit van Japanse militairen. Hij krijgt een pak slaag met een bamboestok en wordt achter in de tuin voor vier of vijf uur in een donker hok opgesloten: “Daarna kreeg ik weer wat tikken.” Eenmaal thuisgekomen treft hij een Japanse generaal aan die met zijn moeder praat. Marie geeft vervolgens een pianovoorstelling aan de Japanse generaal. Rudy vertelt: “Het was wel raar, je had iets willen stelen en dan gaat je moeder piano voor hen spelen.” Rudy en Marie komen de rest van de Japanse bezetting ongeschonden door.
Onafhankelijkheidsoorlog en Bersiap
Nadat Japan op 15 augustus 1945 capituleert, roept Soekarno de onafhankelijkheid van Indonesië uit. Nederland gaat niet akkoord en stuurt troepen voor herovering. De Indonesische onafhankelijkheidsoorlog is begonnen. De jonge Rudy ervaart in eerste instantie weinig gevaar. Als klein kind roept hij mee met de Pemoeda’s (jonge vrijheidsstrijders) “Ik zwaaide naar ze, ik heb geloof ik ook een paar keer mee geroepen met ‘merdeka merdeka!’ (vrijheid/onafhankelijkheid).”
Als de elektriciteit uitvalt, loopt de spanning op. “Zodra het donker was kwamen er vreemde geluiden, die ik nog nooit had meegemaakt. De geluiden waren bedoeld om ons bang te maken. Toen ging ik anders nadenken over die groep.” Ze zijn gewapend met gespietste bamboestokken en staan volgens Rudy bekend om het Tjintjangen (in mootjes hakken) van hun slachtoffers. De overval op de buren van Rudy maakt grote indruk: “Buiten lag, ik denk, een dood mens. Ik zag een been uitsteken met heel veel bloed.” Het is een tijd die in Nederland bekend staat als de Bersiap-periode. De term Bersiap betekent “sta paraat” of “wees waakzaam” en werd door de Pemoeda’s gebruikt als strijdkreet. De term omvat vooral het geweld van de Indonesische vrijheidsstrijders tegen Nederlanders en Nederlands-gezinden tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog en wordt daarom soms als eenzijdig of zelfs racistisch gezien.
Republikeinse Kampen
Uiteindelijk komen Marie en Rudy in een Republikeins kamp terecht. Ze worden opgeroepen om klaar te staan met enkel wat kleding en toiletartikelen en worden geïnterneerd in het Wijkkamp in Malang. Rudy en zijn moeder worden daar in eerste instantie met ongeveer veertig anderen in een ééngezinswoning ondergebracht, maar krijgen uiteindelijk een eigen kamer. Voedsel blijft schaars tijdens hun internering.
In midden 1946 worden Marie en Rudy op transport gezet naar Solo (Soerakarta). Ze worden in vrachtwagens geladen en vervolgens in een trein geplaatst. Nog geen half uur nadat ze het station verlaten worden ze overvallen door vrijheidsstrijders gewapend met spiesen en kapmessen. Aangekomen in een grote hangaar wachten ze 4 dagen op een vliegtuig naar Jakarta. “Ik heb daar geslapen in een gootje.” Eenmaal aangekomen in Jakarta horen ze dat ze zich in een door Nederland gecontroleerd gebied begeven. Onder internationale druk erkent Nederland uiteindelijk in 1949 de onafhankelijkheid van Indonesië en wordt de soevereiniteitsoverdracht getekend.
Vader als krijgsgevangene
Vader Willy heeft een totaal andere oorlogservaring. Op 9 maart 1942 wordt hij door de Japanners opgepakt. Vervolgens wordt Willy op 25 januari 1943 op Japans helleschip de Tacoma Maru van Jakarta naar Singapore is verscheept. Hij komt daar op 29 januari 1943 aan. Aangekomen in Singapore wordt Willy gedwongen om als krijgsgevangene onder slechte omstandigheden aan de Birma-Siamspoorweg te werken. Zowel krijgsgevangenen als Indonesische dwangarbeiders werken aan de spoorlijn. Velen komen om het leven. Het is onduidelijk in welke kampen Willy gedurende deze periode gevangen zit.
Babysokje
In 1946 komt de familie weer bijeen en repatriëren ze samen naar Nederland. In 1968 vindt Ruud het babyboek terug. Zijn moeder heeft het al die tijd bewaard. Tien jaar later overlijdt vader Willy en vindt Ruud een babysokje tussen zijn persoonlijke spullen. Zijn vader heeft het sokje meegenomen en gedurende zijn gehele krijgsgevangenschap bij zich gehouden.
Over de auteur
Dit artikel is geschreven door het Museon-Omniversum in het kader van het “Deltaplan collectieontsluiting oorlogsmusea en herinneringscentra” en mogelijk gemaakt door het Mondriaan Fonds. Het Deltaplan is een eenmalige inhaalslag om het digitale collectieaanbod van bruikbaar en zichtbaar bronnenmateriaal vanuit de herinneringssector te versterken.