Vereniging 'Oud-Utrecht' te Utrecht 1923-1985
Geschiedenis Op 5 december 1922 overleed mr. Samuel Muller Fzn., gemeente- en rijksarchivaris van Utrecht. Twee maanden later, op 5 februari 1923, werd door burgemeester dr. J.P. Fockema Andreae het initiatief genomen om een historische vereniging op te richten. Twee feiten die oppervlakkig beschouwd los van elkaar staan, maar toch met elkaar te maken hebben. Muller was immers dé kenner van de geschiedenis van stad en provincie Utrecht en hij was zeker ook in staat deze kennis in een gepopulariseerde vorm uit te dragen ("Schetsen uit de Middeleeuwen", "Oud-Utrechtsche Vertellingen"); desondanks was hij een verklaard tegenstander van het op een amateuristische wijze beoefenen van de geschiedenis in het kader van een historische vereniging. Terwijl in andere steden (Den Haag, Amsterdam) al wel dergelijke verenigingen waren ontstaan, bleek dit in Utrecht niet mogelijk. Burgemeester Fockema Andreae nodigde een aantal belangstellenden uit om op 5 februari 1923 op het Stadhuis aanwezig te zijn, om de wenselijkheid te onderzoeken "om te komen tot de oprichting van een Vereeniging, die zich met de historie van Utrecht zou bezig houden en o.a. in een Jaarboekje de uitkomsten van geschiedkundige nasporingen zou vastleggen". Men besloot tot de vorming van een commissie, die al na twee weken haar voorstellen én concept-statuten bij de burgemeester indiende. De oprichtingsvergadering vond plaats op 12 maart 1923. Het werkterrein van de vereniging Oud-Utrecht beperkte zich statutair tot de stad Utrecht en de naaste omgeving. De allereerste activiteit was een tentoonstelling in de Utrechtse Volksuniversiteit over de Utrechtse wallen, grachten en singels rond 1820. De tentoonstelling was samengesteld door Mullers opvolger, dr. W.C. Schuijlenburg. De eerste ledenvergadering werd gehouden op 23 november 1923. Een van de activiteiten van de vereniging werd de uitgave van een Jaarboekje. Het eerste van een lange reeks zag het licht in het voorjaar van 1924. Al spoedig daarna ontstond de behoefte aan een regelmatig verschijnend periodiek, waarin wat meer op de actualiteit kon worden ingespeeld. Dit werd het Maandblad, waarvan het eerste nummer in februari 1926 verscheen. Een andere pijler waarop Oud-Utrecht rust, is de zorg voor monumenten. Mede op instigatie van de vereniging is in de jaren '20 de gemeentelijke monumentenverordening tot stand gekomen. Haar bemoeienis met de zorg voor monumenten zag Oud-Utrecht in 1928 beloond met een kwaliteitszetel in de gemeentelijke Monumentencommissie. In de loop van de jaren is door Oud-Utrecht een groot aantal activiteiten ontplooid met als doel de belangstelling voor de historie van Utrecht te vergroten. Vele activiteiten hadden succes (excursies, lezingen, fotowedstrijden), andere bleken uit te monden in diverse "nagels aan doodskisten". Een paar voorbeelden: - In 1928/'29 kon het goed voorbereide plan tot de uitgave van een schoolboekje over de geschiedenis van Utrecht niet doorgaan wegens een gebrek aan belangstelling vanuit het onderwijsveld. Een hernieuwde poging in 1938 mislukte eveneens. In 1985 kwam een dergelijke uitgave wel tot stand. - In 1932 werd het initiatief genomen om (in samenwerking met de gemeentelijke monumentencommissie) te komen tot de samenstelling van een systematische en geïllustreerde monumentenlijst, de zgn. beschrijving van de monumenten van geschiedenis en kunst. Ondanks het feit dat de financiering rond was en er een deskundig auteur (Labouchère) kon worden aangetrokken, moest in 1939 worden besloten van de uitgave af te zien. Pas in 1956 verscheen de lang verwachte monumentenbeschrijving, samengesteld door Haslinghuis en uitgegeven door de Rijkscommissie voor de Monumentenbeschrijving. - In 1939 werd een ander project "op de rails gezet". G.A. Evers, de secretaris van Oud-Utrecht en bibliothecaris van de Rijksuniversiteit, had een groot aantal brieven, reisverslagen e.d. verzameld en in manuscriptvorm ter beschikking gesteld aan de vereniging met de bedoeling er een uitgave van te maken onder de titel "Reizigers in Utrecht". Ook in dit geval werden de problemen, naarmate de tijd verstreek, zo groot dat van deze uitgave moest worden afgezien. Het annoteren en bewerken bleek te tijdrovend te zijn en de publikatie van "Reizigers in Utrecht" werd in 1957 opgeschort. Een hernieuwde poging in de jaren '70 liep ook dood, ondanks het feit dat er in de Stichtse Historische Reeks een geschikt publikatiemedium gevonden was. Gelukkig zijn heel veel andere zaken wel tot stand gekomen. Zo was het aan Oud-Utrecht te danken dat na tien jaar onderhandelen met de gemeente Utrecht in 1943 het Utrechts Monumentenfonds kon worden opgericht. De vereniging bezet sindsdien een kwaliteitszetel in het Fonds. In 1949 werden de statuten van Oud-Utrecht gewijzigd. Dank zij deze herziening werd het werkterrein van de vereniging van "de stad Utrecht en haar naaste omgeving" verbreed tot "stad en provincie Utrecht". Deze provincialisering was een reactie op een mislukte poging tot het oprichten van een provinciale vereniging "Het Nedersticht". In deze periode liep de verhouding met Flehite en Niftarlake ook enkele deukjes op. De vrees voor het "opslokken" door "big brother" Oud-Utrecht -en daarmee het verlies van identiteit en zelfstandigheid- was bij deze verenigingen te groot om tot een intensieve samenwerking te kunnen komen. De vereniging beleefde roerige tijden, toen zij zich mengde in de politieke en maatschappelijke discussies over de toekomst van de binnenstad. In 1958 trad Oud-Utrecht toe tot het Comité Binnenstad en Singels, dat actie voerde tegen het verkeersplan Feuchtinger. Deze aperte stellingname was niet tot genoegen van elk lid van de vereniging. De discussie over de reconstructie van de binnenstad in 1966, vastgelegd in het verkeersplan Kuiper, veroorzaakte zelfs een conflict in de boezem van het bestuur: bestuurslid en Maandbladredacteur H. de Jong vond het bestuur te omzichtig opereren en trad af. Na 1969 was er sprake van een grote toename van het aantal leden. Het aantal activiteiten groeide en er onstonden aparte commissies: de excursiecommissie en de propagandacommissie, die d.m.v. een of meer bestuurszetels het contact met het bestuur onderhielden. In het begin van het bestaan van de vereniging waren de leden afkomstig uit kringen van de gegoede burgerij van stad en provincie, gekenmerkt door eenzelfde culturele achtergrond: "het stijlvol savoueren van het cultureel verleden". In de jaren '60 en '70 veranderden de tijden: schaalvergroting en democratisering deden hun intrede. Tevens dreigde Utrecht in die jaren in de optiek van velen ten onder te gaan aan een "cultuurloze expansiedrift van winstmakers". Als vanzelfsprekend ontstond bij Oud-Utrecht de behoefte tot een verbreding van het terrein van de werkzaamheden. Dit leidde in 1974/'75 tot een herziening van de statuten, die van Oud-Utrecht een op moderne leest geschoeide historische vereniging maakte. En deze vereniging baarde vervolgens een aantal gezonde dochters: de Stichting Stichtse Historische Reeks (1974); het Utrechts Geveltekenfonds (1975); de Stichting Archeologie en Bouwhistorie Utrecht (STABU) (1985); de Utrechtse Maatschappij voor Stadsherstel (1985). Tenslotte: het aantal leden van Oud-Utrecht steeg van 94 (1923) via 416 (1940), 990 (1965) en 1212 (1970) naar circa 1850 eind jaren '80.
- Archieven Utrecht
- Archief
- 806
- Kunst, Cultuur en Erfgoedbeheer
Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer