Joodse kinderen duiken onder in Limburg
Tegenover de Hollandsche Schouwburg, waar Joden voor deportatie bijeen worden gebracht, zit de crèche waarin hun kinderen worden ondergebracht. Ongeveer duizend kinderen worden vanuit hier door verzetsdeelnemers weg gesmokkeld en naar een onderduikplek gebracht. 123 kinderen komen via verzetsvrouw Hanna van de Voort in Noord-Limburg terecht.
Studenten
Studenten uit Utrecht en Amsterdam spelen een centrale rol in het redden van deze Joodse kinderen uit de crèche. Zij vormen het Utrechts Kindercomité en de Amsterdamse Studentengroep. Onderduikadressen worden eerst vooral via de eigen kennissenkring gevonden. Totdat de Amsterdamse student Piet Meerburg via via in contact komt de de Limburgse kraamverpleegster Hanna van de Voort. De studenten brengen de kinderen vanuit Amsterdam naar Limburg.
Onderduik
Samen met de bij haar ondergedoken student Nico Duhmen haalt Hanna de Joodse kinderen op in Venlo of Venray, ze zijn dan Tante Hanna en Ome Nico voor de kinderen. Hanna vangt de kinderen eerst een paar dagen bij haar thuis op. Ze worden hier voorbereid op de komende onderduik: de kinderen krijgen een onderduiknaam en leren de katholieke gewoontes aan.
Omdat de kinderen als wezen van het bombardement van Rotterdam in pleeggezinnen worden geïntroduceerd, leren ze ook het stratenplan van Rotterdam. Een identiteitskaart van het Centraal Bureau voor Kinderuitzending maakt het geloofwaardig dat het gaat om geëvacueerde Rotterdamse weeskinderen. Hierdoor kunnen ze gewoon naar school en de kerk zoals de Limburgse kinderen.
Simon Cohen Koster
Het eerste onderduikertje dat aankomt is de zesjarige Simon Cohen. De vader en stiefmoeder van Simon zijn tijdens een razzia opgehaald, maar Simon blijft bij toeval achter. Hij komt in juli 1943 met de bus aan in Tienray, waar de Amsterdamse student Piet Meerburg hem overdraagt aan Hanna. Zijn onderduiknaam wordt Simon Koster en hij duikt onder bij de vader van Ome Nico in Kampen. Simon loopt difterie op en belandt in het ziekenhuis, maar hij herstelt. Zijn vader en stiefmoeder zijn al op 2 juli 1943 vergast in Sobibor, Simon overleeft in onderduik.
Alice Onderwijzer Polak
De Utrechtse Alice Onderwijzer krijgt de schuilnaam Lieske van de Bakker. Ze zit ondergedoken bij bakker Tinus en An Kerkhoff–Verheijen in Broekhuizen nadat ze eerst in Utrecht was ondergedoken. Alice's ouders, Mozes en Melanie, zitten gevangen in Kamp Vught totdat ze op 7 juni 1943 naar Kamp Westerbork moeten. Hier blijven ze heel kort, de volgende dag worden ze al gedeporteerd. De ouders van Alice komen op 11 juni 1943 aan in vernietigingskamp Sobibor, waar ze direct na aankomst vergast worden.
Haar zus Gesina Renée heeft een beperking en woont in het Apeldoornsche Bosch. Bij de ontruiming van het Apeldoornsche Bosch wordt Gesina opgepakt en gedeporteerd naar Auschwitz. Daar is Gesina op 25 januari 1943 vergast. Alice overleeft in onderduik en wordt na de oorlog opgevoed door Arthur en Jetty Polak, haar achternaam wordt dan ook veranderd naar Polak.
Kinderrazzia
Na verraad door Lucien Nahon, controleur bij de Landstand, wordt een razzia uitgevoerd. In de nacht van 31 juli op 1 augustus 1944 vinden op meerdere onderduikadressen die Lucien heeft doorgegeven invallen plaats. Bij veel pleeggezinnen houdt het evacuee-verhaal stand. Toch worden Hanna, een aantal pleegouders en onderduikkinderen opgepakt.
De pleegouders worden na een dag vrijgelaten. Hanna wordt dagenlang verhoord in Kamp Vught. Na tussenkomst van verzetsvrouw Mieke Mees wordt Hanna na negen dagen vrijgelaten. Hier houdt Hanna een slechte gezondheid aan over. Ze overlijdt in 1956 tijdens een hartoperatie.
De Joodse kinderen worden niet vrijgelaten. Zij worden gedeporteerd en vrijwel allemaal vermoord. Alleen Rebecca Aldewereld weet Auschwitz te overleven.
Flora de Paauw Willem de Paauw Victor David van Wezel Louis van Wezel
Mathilda Elly Hartog Sara Heimann Duifje Gans Arthur Ginsberg