Provinciaal Comité Herstel Zeeuwsche Visschersvloot (PCHV), 1945-1947

Inleiding Het jaarverslag van het Provinciaal Comité Herstel Zeeuwsche Vissersvloot over 1945 vermeldt dat het initiatief tot de oprichting werd genomen door de toenmalige gemeentesecretaris van Breskens dhr. J.A. Eekhout. Op maandag 13 augustus vond de oprichtingsvergadering plaats op de provinciale griffie te Middelburg. Het comité moest zich bezig gaan houden met de belangenbehartiging van de Zeeuwse vissers met de nadruk op het herstel van de oorlogsschade en de hieruit voortvloeiende gevolgen. Naast beschikbaarstelling van rubberlaarzen en bossen teenhout voor de vervaardiging van manden werd ook bemiddeld in de aankoop en/of terugkeer van gevorderde vaartuigen en het mijnvrij maken van de vissersgronden. Het dagelijkse bestuur vergaderde elke maandag op het Vlissingse gemeentehuis. In april 1946 schreef het dagelijks bestuur dat haar taak zou worden overgenomen door de Stichting Herstel Zeeland 1945 en het comité worden opgeheven. De bewuste stichting zou een Raad van Bijstand voor de visserij samenstelling waarin ook schippers, matrozen en handelaars zouden plaatsvinden. De Zierikzeesche Nieuwsbode d.d. 27 november 1947 meldde dat de Stichting Herstel Zeeland 1945 de zogenaamde vissersgemeenten vroeg de helft van de gemaakte kosten voor gezamenlijke rekening te nemen op basis van het aantal geregistreerde schepen. Haar werkzaamheden werden met ingang van 1 januari 1948 beëindigd en geadviseerd werd een nieuw overkoepelend orgaan op te richten. Van een oorspronkelijke ordening is niets gebleken. Er is voor een chronologische ordening gekozen waarbij per maand een afzonderlijke map is aangemaakt. De enige uitzondering is inv.nr. 30 die als een afzonderlijke map werd aangetroffen en gehandhaafd. Het is twijfelachtig of het archief in zijn geheel bewaard is gebleven, met name voor wat betreft de tweede helft van 1947. Literatuur: A.P. van Vliet, ‘De visserij van Schouwen-Duiveland tijdens de Tweede Wereldoorlog’, in: ‘Kroniek van het land van de zeemeermin (Schouwen-Duiveland)’ 47 (2022) 115-133, i.h.b. 125-127.