Stadspolder, 1784-1959
Inleiding De Stadspolder had in 1958 een kadastrale grootte van 59.59.31 ha met een belastbare oppervlakte van 41.38.66 ha. Op 20 november 1680 verleenden de Staten van Zeeland aan de: ambachtsheer van Kortgene het octrooi tot bedijking van de in 1532 verdronken stad Kortgene en omliggende schorren. De bedijking zou in meerdere porties gebeuren. De ambachtsheer kreeg in afwijking met de gewoonte om binnen twee jaar te bedijken, vijf jaar te rekenen van 1681 af. Ook de vrijdommen weken af met andere bedijkingsoctrooien. Op 25 april 1674 sloten de Staten van Zeeland en de ambachtsheer een overeenkomst tot regeling van de rechten die de ambachtsheer krachtens oude stukken bezat. De ambachtsheer deed afstand van het recht op de imposten op de consumptie van de gemene middelen en verkreeg hiervoor van de Staten van Zeeland alle overige rechten alsmede alle tienden op de bedijkte en nog te bedijken landen binnen de heerlijkheid Kortgene. De Stadspolder werd in 1684 bedijkt. In 1686 bedijkte men de overige in het octrooi genoemde gronden en ontstonden de Oost- en Westpolder en de in het zelfde jaar geïnundeerde Adriaanpolder. De afwatering geschiedde sedert 1684 door de suatiesluis aan de haven te Kortgene. In 1784 werd de tweede westelijke suatiesluis gebouwd. De polder verleende doortocht aan het water van de Frederiks-, Oud-Kortgene-, Oost-, Vest-, Adriaan-, Anna- en Willem Adriaanpolder. Hiervan droegen de Frederikspolder 1/3 gedeelte, de Adriaanpolder fl. 26,55 en de gemeente Kortgene fl. 25,- bij in het onderhoud van de suatie- en spuimiddelen. De kosten van de buitengewone werken en de vernieuwingen werden meestal gezamelijk gedragen. De overige polders droegen niet bij in het onderhoud, omdat de ambachtsheer hier de meeste gronden bezat en voor 1812 ook de suatiemiddelen bekostigde. Na 1812 onderhield de Stadspolder deze. In verband met de gewijzigde toe toestand o.a. door het overgaan van de gronden naar andere eigenaren, ontstond in 1870 een geschil dat resulteerde in de oprichting van het uitwateringswaterschap Stads c.a. in Noord-Beveland. De polder is in 1808 en 1953 geïnundeerd. In 1953 overstroomde de polder door het overlopen van de scheidingsdijk met de Willem Adriaanpolder en het wegslaan van de duiker in de scheidingsdijk met de Oud-Kortgenepolder. Na de afsluiting van de polder van het overige overstroomde gebied kon het water via de suatiesluis gespuid worden, zodat de polder op 11 februari droog viel. In verband met de polderconcentratie op Noord-Beveland werd de polder opgeheven en opgenomen in het per 1 januari 1959 nieuw gevormde waterschap Noord-Beveland. Toch loopt het archief nog verder, doordat het polderbestuur de lopende zaken in 1959 afwikkelde. Het gedeelte van het archief dat niet naar de kluis te Wissenkerke was overgebracht heeft in 1953 te Kortgene onder water gestaan. Het betreft hier de stukken van ca. 1932-1953. Ook zijn er toen stukken verloren gegaan. Ka de watersnoodramp heeft men de geredde stukken volgens het registerstelsel van Unie van waterschapsbonden geordend en is men met dit stelsel verder gegaan. Met uitzondering van de financiële zaken zijn deze stukken in een aparte afdeling van de inventaris opgenomen. Literatuur: Provinciale almanak 1958. Archief van de Staten van Zeeland, Register van octrooien, inv. nr. 1677 en de resoluties van 25 april 1674. Rijkswaterstaat, Verslag over de stormvloed 1953, 1961. De Bruin en Wilderom. Tussen afsluitdammen en Deltadijken, deel I, Noord-Beveland, 1961.
- Archieven Zeeuws Archief
- Archief
- 3235
- Verkeer en Waterstaat
Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer