Archief van de Sammerspolder
Bereik en inhoud Oorspronkelijke inleidingen en bijlagen De Sammerspolder tot de reglementering van 1887 Helaas staan ons over de geschiedenis van de Sammerspolder tot de reglementering van 1887 maar weinig gegevens ter beschikking. Halverwege de "16e" eeuw was het gebied ten noordwesten van Egmond-Binnen nog niet bepolderd. Op een rond 1540 vervaardigde kaart van de onbedijkte Berger- en Egmondermeer vinden we hier diverse beekjes terug waardoor het drangwater uit de duinen werd afgevoerd. Deze beken kwamen uit in een drietal met elkaar in verbinding staande meertjes, van zuid naar noord het Sammersmeer, het Chierikmeer en het Koetemeer. Dit laatste water stond in open verbinding met de Egmondermeer. Uit het prachtige Historisch kadaster van de Binnen-Egmonden van W.J. van den Berg blijkt dat de Alkmaarse familie Sammer in de tweede helft van de "16e" eeuw veel land in de later Sammerspolder bezat waaronder het huis in de Sammer met het bijbehorende land. Naar alle waarschijnlijkheid is de naam van de polder van het genoemde meertje en/of de familie Sammer afgeleid. "De bedoelde anonieme kaart bevindt zich in de collectie van het Regionaal Archief Alkmaar (RAA), zie voor een natekening W.J. van den Berg, Historisch kadaster van de Binnen-Egmonden 1602-1811; bouwstenen voor een dorpsgeschiedenis (Utrecht 1985) p. 1327, over de familie Sammers idem, pp. 434-435, 437, 451. Wanneer de polder precies gestalte heeft gekregen is onduidelijk. Waarschijnlijk zijn de grondeigenaren na de droogmaking van de Berger- en Egmondermeer in de jaren zestig van de "16e" eeuw tot het bepolderen van hun landerijen over gegaan. De Egmonder- en Bergermeer vormden een aparte boezem voor de streek in de driehoek Alkmaar-Egmond-Bergen. Deze werd bemalen door molens benoorden Alkmaar, de Brantgen Heinismolens, die het water in de Schermerboezem uitsloegen. Met de bedijking bleef van de waterberging van de boezem vrijwel niets over en werd het gebied direct aangesloten op de grote Schermerboezem middels het graven van de Steesloot tussen de veste van Alkmaar en de ringvaart van de Bergermeer. De problemen met de boezem zullen zeker een extra stimulans zijn geweest voor de poldervorming in het gebied. "C. Streefkerk, ‘Oosterzij en Westerzij; de waterschappen’, in: idem e.a. red., Heiloo voor en na Willibrord. Opstellen over de geschiedenis van Heiloo (Heiloo 1995) pp. 67-69; H. Schoorl, ‘De bedijking van de Bergermeer’, Alkmaars jaarboekje 6 (1971) pp. 68, 69; idem, ‘De Kwakelsluis en de Brantgen Heinismolens’, Alkmaars jaarboekje 7 (1971) pp. 82-100; 8 (1972) pp. 77-100." Hoe het ook zij, de polder had in ieder geval tegen 1635 gestalte gekregen. Dit blijkt uit een in 1675 vastgelegde verklaring van de 60 jaar oude Anna Olofsdr. Zij stelde onder andere sedert 1635 in het molenaarshuis te wonen. J.D. Zoutman tekende dit huisje met de bijbehorende molen, een achtkantige van het bekende model, in op zijn kaart van het graafschap Egmond uit 1660. "Van den Berg, p. 840. De kaart van Zoutman bevindt zich in de collectie van het RAA." De landen van Overvenne in de noordoosthoek van de polder werden niet door de molen bemalen. Reeds in 1632 verzochten de betrokken ingelanden Thomas en Cornelis Hermansz. Sammer samen met Grietgen IJsbrantsdr. aan de Egmondermeer of de Overvenne niet bij wijze van proef voor een jaar door deze polder kon worden bemalen. De reden hiervan was waarschijnlijk dat dit land zo laag lag, dat de molen van de Sammerspolder het niet goed droog kon houden. Op de eerste september 1644 kwam er een overeenkomst tot stand tussen de erven van Mr. Cornelis Sammer c.s., eigenaren van de Overvenne, en de regenten van de Egmondermeer. De laatsten stonden toe dat de Overvenne “…door een pomp [duiker] sullen mogen wateren op de voorsz. [Egmonder]meer ende vande molens vande selve meer bemalen werden” . "RAA, archief Egmondermeerpolder (AEP) inv.nr. 31, fol. 97, zie ook inv.nr. 463." In ruil moesten de betrokken ingelanden van de Overvenne dezelfde lasten als het nieuwe land in de Egmondermeer opbrengen. Dit betekende overigens niet dat de Overvenne werd vrijgesteld van de lasten van de Sammerspolder. "Ibidem, vgl. met G. de Vries Az., De zeeweringen en waterschappen van Noord-Holland (Haarlem 1864) pp. 265, 268." In overeenstemming met het oude Kennemerrecht speelden de schout en regenten van Egmond-Binnen een belangrijke rol in het bestuur van de polder. Zij stelden de keuren op het schoonmaken van de sloten en de hekken op de ringdijk vast. Bovendien dreven zij de schouw, die op St. Lambertus (14 september) werd gehouden. "RAA, oud-archief Egmond-Binnen inv.nr. 1, keuren nrs. 78-80; inv.nr. 5, 29-1-1755; G. de Vries Az., Het dijks- en molenbestuur in Holland’s Noorderklwartier onder de grafelijke regeering en gedurende de Republiek (Amsterdam 1876) p. 16." In 1756 blijken de regenten hiervoor f 15,- per jaar te ontvangen. Twee molenmeesters waren met het dagelijks beheer van de polderwerken belast. Zij werden benoemd door de belangrijkste ingelanden en bijgestaan door een penningmeester. De rekening werd in de tweede helft van de "18e" eeuw in juli-augustus afgehoord en gesloten in een herberg te Egmond-Binnen door de hoofdingelanden. "RAA, archief Sammerspolder (ASP) inv.nr. 26 (moleboek) passim ." Het lijkt er sterk op dat de molen in 1755 of 1756 ingrijpende reparaties behoefde of mogelijk zelfs geheel verloren is gegaan. We komen namelijk in de vroegst bewaarde polderrekening over 1756 een post tegen van de verkoop van “…de ouwe as, roeden en branthout van de molen bij openbare veyling verkogt…” . Tegelijkertijd betaalde de polder f 377:15:- aan een houtleverancier en blijkt er een lening te zijn gesloten bij de weduwe Gerrit Kraekman. "Ibidem, rekening 1756." In 1764 besloten de molenmeesters en ingelanden verder een compleet nieuw molenhuis te laten bouwen. De kosten hiervan beliepen bij elkaar ruim f 500,-. Molen en molenhuis bleven steeds de grootste kostenposten. De polder greep ieder buitenkansje om te bezuinigen met beide handen aan. Zo kochten de molenmeesters in september 1769 voor f 59:16:- op het strand van Egmond aan Zee een naar alle waarschijnlijkheid als wrakhout aangespoelde mast aan die wel tot molenroede vermaakt kon worden. Teunis Bakker hield een nacht de wacht bij de mast en beurde hiervoor 8 stuivers. "Ibidem, rekeningen 1763, 1764, 1769." Vanouds waterden enkele duinlanden aan de westzijde van de Hoge Dijk op de polder af. Zij waren de helft van de normale omslag of molengeld verschuldigd. In 1742 werden er weer enige landerijen op deze manier bij de polder getrokken. Dit was zeker niet tot genoegen van alle ingelanden. In 1768 weigerde de ingeland Pieter van Borselen zelfs het molengeld te betalen totdat de afwatering van de in 1742 aangenomen landen weer van de polder was afgekoppeld. Dit omdat de bedoelde duingronden “…zijn Edele landerijen…bij natte jaren, continueel onder water setten…” . De molenmeesters kregen hierna opdracht te bekijken of de afwatering niet anders kon lopen. "Ibidem, rekening 1768." De patriotse woelingen uit de jaren tachtig van de "18e" eeuw lieten de polder niet geheel onberoerd. In de rekening van het revolutiejaar 1787 vinden we namelijk op 13 augustus een post van f 4:6:- voor verteringen van de ingelanden bij de verkiezing van hoofdingelanden. Hiervoor was verkiezingen geen sprake. In 1793 werd verder het dagelijks bestuur met een derde molenmeester aangevuld. Na de Bataafse Revolutie van 1795 blijkt alles bestuurlijk eerst op de gebruikelijke voet door te gaan. Vanaf 1799 is echter geen sprake meer van de betaling van f 15,- voor een maaltijd op de St. Lambertusschouw. Kennelijk was de rol van het dorpsbestuur in de polder toen uitgespeeld. "Ibidem, rekeningen 1787, 1792, 1799 e.v." Op waterstaatkundig gebied bracht de Bataafse Revolutie veel dieper ingrijpende veranderingen. In 1796 werden de landerijen van het oude Koetemeer aan de noordkant van de Sammerspolder -groot bijna 84 morgen- in de bemaling opgenomen. Deze landen lagen ingesloten in de Zuidpolder van de Egmondermeer. Volgens een contract van 8 april 1628 werd de Koetemeer door de Bosmolen aldaar bemalen en zou deze altijd met de Egmondermeer gecombineerd blijven. De ingelanden meenden echter bij de Sammerspolder voordeliger uit te zijn. Zij zagen -nu er onder de nieuwe politieke constellatie niet veel waarde meer aan overoude overeenkomsten werd gehecht- hun kans schoon. Onder protest van de regenten van de Egmondermeer werd een voorlopig contract met de Sammerspolder gesloten waarbij deze zich verplichtte de Koetemeer te bemalen. Jan Kraakman, eigenaar van de Overvenne, greep in 1797 de politieke omwenteling ook aan om de bemaling van zijn land los te maken van de Egmondermeer. Dat hij naast de omslag van de Meer ook nog de lasten van de Sammerspolder moest betalen, zal bij het nemen van deze stap wel een belangrijke rol hebben gespeeld. Beide ingrepen in de waterhuishouding bleken op den duur echter niet houdbaar. De ingelanden van de Koetemeer sloten -nadat de rechtbank te Alkmaar een uitspraak in hun nadeel had gedaan- in februari 1815 een nieuwe overeenkomst met de Egmondermeer. Ook de Overvenne keerde na verloop van tijd weer onder de bemaling van de Egmondermeer terug. "Ibidem, rekeningen 1796, 1797; RAA, AEP inv.nr. 5, fol. 140v.-143v; inv.nr. 6, fol. 71; inv.nr. 30, fol. 41; inv.nr. 31, fol. 90v.; inv.nr. 462." Na het aflopen van de Franse tijd werd op 27 mei 1818 besloten een vierde molenmeester aan te stellen. Vijf jaar later, in het voorjaar van 1823, werd het viertal geconfronteerd met een dijkdoorbraak. Diverse arbeiders werkten aan de sluiting van het gat. Verder kochten de molenmeesters 25 zandzakken aan en lieten zij wagens met zand aanrukken. Drie jaar later brak de dijk weer door. Aanleiding om met een algehele verzwaring van de kade te beginnen zag het bestuur echter niet in deze rampen. "Ibidem, rekeningen 1816, 1823, 1826." Vanaf 1832 is er toch weer van enige bemoeienis van de burgemeester C. van Egmond van de gemeente Egmond-Binnen -de opvolger van de schout- met de Sammerspolder sprake. Hij ontving f 3,- per jaar voor niet nader omschreven diensten. Mogelijk trad hij als dijkgraaf op bij de schouw. In ieder geval sloot hij samen met de molenmeesters de polderrekening. Deze situatie bleef bestaan tot 1887. In dat jaar werd de polder door de provincie gereglementeerd. "Ibidem, rekening 1832 e.v, speciaal 1856. Het bedrag werd m.i.v. 1873 tot f 5,- verhoogd." Tussen reglementering en de Tweede Wereldoorlog (1887-1940) In april 1887 stuurde het polderbestuur een ontwerp-reglement en een keur ter goedkeuring naar Gedeputeerde Staten (GS). De aanleiding voor deze stap is helaas onduidelijk. In ieder geval gingen GS op het verzoek van de polder in. Na het nodige overleg werd in oktober 1887 het bijzonder reglement van bestuur voor de Sammerspolder in het Provinciaal blad afgekondigd. Het stelde een bestuur van vijf leden over de polder welke direct door de stemgerechtigde ingelanden werden verkozen. Als vanouds betaalden de landen bewesten de Hogedijk de halve omslag. Ook de Overvenne bleef onderdeel van de polder en omslagplichtig, hoewel dit gedeelte nog steeds door de Egmondermeer werd bemalen. "RAA, ASP inv.nr. 6; inv.nr. 1, nrs. 1-8" De verkiezing van een nieuw bestuur volgens het reglement vond plaats op 10 januari 1888. De vier zittende molenmeesters keerden allen terug. Hun belangrijkste zorgenkind bleef de molen. Een keer per jaar vergaderde men aldaar om de onderhoudswerken op te nemen. Tijdens een dergelijke vergadering in juni 1890 schrok het bestuur van “…de ratten, die in schrikbarende menigte in den molen aanwezig zijn… ” . "Ibidem, inv.nr. 4 fol. 6." De molenaar kreeg opdracht ze te verdelgen. In 1898 liet de polder het versleten scheprad door een ijzeren exemplaar vervangen. Dit werd voor f 450,- geleverd door W.F. Stoel en Zoon te Alkmaar. Het werd op 26 oktober 1898 in bijzijn van het bestuur beproefd. Het nieuwe rad voldeed uitstekend en men besloot de heer Stoel een lofbetuiging te sturen. "Ibidem, inv.nr. 4, pp. 1-8, 39-45, 47; inv.nr. 26 rekening 1898; inv.nr. 32; inv.nr. 52." In 1924 verzocht het waterschap “De Vereniging van Oningepolderde Landen onder Egmond-Binnen” de polder om een bijdrage in het wegenonderhoud. Deze Vereniging was in 1865 opgericht om alle resterende taken op het vlak van de waterstaat als de helmbeplanting, aanleg en onderhoud van de wegen, beheer van de beken en de inning van de omslagen van de Hoogheemraadschappen van de Uitwaterende Sluizen en de Hondsbossche van de gemeente over te nemen. In 1924 stemde het polderbestuur ermee in om voortaan jaarlijks f 1,- per hectare aan de Vereniging te betalen als bijdrage in de kosten van het wegenonderhoud. De ingelanden hadden immers groot belang bij goede wegen. De Vereniging dacht echter aan f 3,-. Na enige onderhandelingen kwam men uit op een vast bedrag van f 776,- per jaar. Een en ander werd in 1927 in het reglement van bestuur vastgelegd. "Zie: notulen van het verhandelde in de zomervergadering van Provinciale Staten 4 tm. 6 en 9 juni 1865 bijlage D; Provinciaal blad 1865 nr. 50; RAA, ASP inv.nr. 6; inv.nr. 5, 3-9 tm. 4-12-1924 en 25-10-1926." In de jaren dertig van de vorige eeuw eiste de regeling van het onderhoud van de dijk veel aandacht. In de Sammerspolder waren de eigenaren van de langs de dijk gelegen landerijen verplicht het aanpalende dijkvak te onderhouden. De Provincie wilde dit omzetten in een bijdrage van 3 cent per strekkende meter. Met dit geld zou de polder dan de dijk bij moeten houden. Het bestuur voelde niets voor het voorstel van GS. Het vond allereerst de heffing te hoog en bovendien zag het veel liever dat het dijkonderhoud door de complete polder -en niet alleen de aanpalende landerijen- zou worden opgebracht. Met dit laatste kon de provincie niet meegaan omdat dan de betrokken onderhoudsplichtige eigenaren ten koste van de rest zouden worden verrijkt. Het bestuur besloot daarop alles bij het oude te laten. Hiermee waren GS het natuurlijk volstrekt oneens. Hun inzet was immers een beter geregeld dijkonderhoud door de polder zelf. Het eindresultaat was dat de provincie in 1936 zijn oorspronkelijke opzet middels een wijziging van het reglement van bestuur doordrukte. "RAA, ASP inv.nr. 5, 26-9-1934. 27-3-1935, 2-4-1936; inv.nr. 6." Elektrische bemaling, dijkverzwaring en opheffing (1940-1977) Tijdens de oorlog werd het bestuur geconfronteerd met ernstige gebreken aan de molen. In het voorjaar van 1942 brak de spil tijdens een regenachtige periode. De polder dreigde onder te lopen. Gelukkig bleek de Egmondermeer bereid water over te nemen totdat de molen was gerepareerd. Het bestuur haalde vervolgens het technisch bureau van de Unie van Waterschapsbonden erbij voor advies. Het bureau stelde dat wegens het gebrek aan materialen beter gewacht kon worden met de vernieuwing van het scheprad. Er moest echter wel direct iets worden gedaan aan het metselwerk van de waterlopen omdat losgeraakte stenen het scheprad steeds weer beschadigden. "Ibidem, 9-4 en 24-12-1942, 7-4 en 27-6 en 8-10-1943; inv.nr. 51; RAA, AEP inv.nr. 463; P.C. Mooy, ‘Herinneringen van een oud-Egmond-Binder aan de Tweede Wereldoorlog’*, Geestgronden, Egmonds historisch tijdschrift* 5 (1998) nr. 1, pp. 3, 4. Hierbij kwam nog de aanleg van een tankval in de polder." Naar aanleiding van de pech met de molen en de hoge onderhoudskosten informeerde het bestuur in november 1943 bij technisch adviseur Moejes uit Oudorp naar de mogelijkheden om op elektrische bemaling over te stappen. In februari 1944 besloten de ingelanden inderdaad tot de bouw van een elektrisch gemaal nadat Moejes had berekend dat dit ongeveer even duur zou zijn als de vernieuwing van het scheprad en de waterlopen van de molen. Als gevolg van de oorlogsomstandigheden bleek het besluit voorlopig onuitvoerbaar. Bovendien wilden de ingelanden de bouw contant betalen uit een hoge extra omslag. Dit plan stuitte echter op bezwaren bij GS. In augustus 1944 kreeg de polder tenslotte nog een toewijzing van ijzer om de vijzel te repareren. "Ibidem, 25-11-1943 tm 23-8-1944; inv.nr. 51." In 1945 begaf de molen het weer. Moejes adviseerde de plaatsing van een elektrisch hulpgemaal. Dat was goedkoper dan reparatie van de molen. De ingelanden besloten conform zijn advies. Verder werd er een verzoek tot sloop van de molen ingediend. Deze vergunning kwam in mei 1948 af, waarna men de molen voor f 1.500 voor de sloop van de hand deed. Op 31 augustus 1948 volgde de aanbesteding van het gebouw met bijbehorende werken van het nieuwe gemaal. Het werd op de plek van de oude molen geplaatst. De kosten beliepen ruim f 25.000,-. Het gemaal werd op 7 juni 1949 officieel in gebruik genomen. Hiervoor nodigde het bestuur onder andere de aannemer D. Langedijk uit Heiloo, Moejes en de burgemeester uit. "Ibidem, 31-12-1945-17-5-1949; inv.nr. 28, rekeningen 1948, 1949; inv.nr. 51." In de jaren vijftig kreeg de polder te maken met een dringend noodzakelijke verzwaring van de kaden van de polders in de regio bewesten Alkmaar in combinatie met een verbetering van de boezemwateren. Het initiatief hiervoor ging uit van GS. Op 16 augustus 1951 vond er te Alkmaar een grote vergadering over deze kwestie plaats. Alle betrokken polders met uitzondering van de Sammers- en Wimmenummerpolder stemden in met het voorstel dat het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen een plan voor de dijkverzwaring en boezemverbetering zou opmaken. Een jaar later werd de polder geconfronteerd met een wijziging van het bestuursreglement. GS wilden daarin de afmetingen van de kade precies vastleggen. Verder wensten zij dat de polder zo spoedig mogelijk -desnoods door onteigening- de kade in eigendom moest verwerven. Bestuur en ingelanden hadden hier ernstige bezwaren tegen. Zij vonden de voorgestelde kruinbreedte van 0,75 m. onnodig omdat er nooit van een dijkbreuk sprake was geweest. Verder wilde men vasthouden aan de uitvoering van het gewone onderhoud door de eigenaren van de aanpalende landerijen. De polder vroeg twee advocaten en de Vereniging van Noordhollandse Waterschappen om advies in het geschil met GS. Uiteindelijk werd er een officieel bezwaarschrift bij Provinciale Staten ingediend. Ook in het plan van “Uitwaterende Sluizen ” zag men niets wegens de hieraan verbonden hoge kosten. Uiteindelijk wist men de verplichting tot onteigening van de baan te krijgen. Nadat gebleken was dat er toch veel aan de dijk moest gebeuren en de provincie op dit punt niet wilde wijken, besloten de ingelanden in december 1953 alsnog met het door het Hoogheemraadschap uit te voeren plan mee te doen. Tegen deze tijd was er ook duidelijkheid omtrent de kosten. "Ibidem, 10-10-1951, 18-11 en 22-12-1953, 27-1-1959; inv.nr. 48; inv.nr. 6." Een ander probleem waarmee het bestuur in de jaren vijftig mee te maken kreeg, was de verontreiniging van de Egmond-Binnenvaart door lozingen van rioolwater vanuit Egmond-Binnen. In samenwerking met de andere betrokken polders werd fel bij de gemeente geprotesteerd. Men vreesde dat het water in de vaart geheel ondeugdelijk zou worden als drinkwater voor het vee. Ook het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen werd herhaaldelijk op de onhoudbare toestand gewezen. De door het Hoogheemraadschap verleende vergunning voor de lozingen liep tot 1 januari 1960 en bepaalde dat de gemeente voor deze datum met plannen moest komen om aan de verontreiniging een einde te maken. Het bleef echter bij plannen. In 1962 stelde het bestuur “Uitwaterende Sluizen” zelfs aansprakelijk voor alle schade voortvloeiende uit de aanhoudende watervervuiling. Een jaar later klaagde men ook nog zijn nood bij GS. De problemen met de watervervuiling werden in 1967 eindelijk opgelost met de aanleg van een persleiding naar de zuiveringsinstallatie te Alkmaar. "Ibidem, inv.nr. 50; zie ook J. de Vet, ‘De Egmondermeer en zijn vaarten’, Geestgronden, Egmonds historisch tijdschrift 6 (1999) nr. 2/3 p. 70." Het laatste grote project van de polder was de bouw van een nieuwe woning voor de machinist. De stemgerechtigde ingelanden besloten hier in juli 1973 toe. Het werk werd aangenomen door A.J. Ligthart uit Egmond aan den Hoef voor f 56.558,12. Hier kwamen dan een c.v.-installatie, loodgieters- en schilderwerk et cetera bij. De totale kosten beliepen f 68.913, 92. "Ibidem, inv. nr. 5, 20-3 en 2-7-1973; inv.nr. 52; inv.nr. 29, rekening 1973." In 1973 werd al enkele jaren gepraat over concentratie van de waterschappen. Deze zaak kwam voor het eerst in november 1969 in kringen van het bestuur aan de orde. Er werd toen gesproken over samenvoeging van de waterschappen onder Egmond en de oostzijde van Heiloo. De Sammerspolder voelde hier in tegenstelling tot de andere polders wel voor. Er was echter al spoedig sprake van een tweede ronde in het streven naar concentratie. Nu ging het om een fusie van veel groter formaat. De Sammerspolder ging tenslotte op 1 januari 1977 samen met 37 andere polders op in het nieuwe Waterschap Het Lange Rond. De laatste bestuursvergadering vond plaats op 2 december 1976. Vijf dagen later volgde nog een afscheidsdiner in “De Klok” te Egmond aan Zee waar voorzitter A. Baart enige passende woorden sprak. "Ibidem, inv.nr. 5, 19-11-1969, 19-2-1970, 2 en 7-12-1976; inv.nr. 8." Archief en inventarisatie Over de lotgevallen van het archief staan ons maar enkele, verspreide gegevens ter beschikking. Vast staat in ieder geval dat er in de loop der tijd het nodige is verdwenen. In het “moleboek” beginnende in 1756 wordt bijvoorbeeld melding gemaakt van de aankoop van dit nieuwe boek bij Davit Cleman voor f 2:13:-. "Ibidem, inv.nr. 26, rekening1756." Kennelijk is er dus voor dit boek een ouder, nu verdwenen exemplaar geweest. In de rekening van 1836 vinden we verder diverse posten voor de aanschaffing en inrichting van een kadastrale legger. Ook die is verloren gegaan. "Ibidem, rekening 1836." In 1936 visiteerde R.D. Baart de la Faille, inspecteur van de gemeente- en waterschapsarchieven, het polderarchief. Naar aanleiding van zijn inspectie drong hij aan op restauratie van het zojuist genoemde molenboek door een deskundige. Ook het notulenboek over 1892-1919 behoefde herstel. De polder schreef echter terug “dat het boek waar over u schrijft nog goed genoeg is voor een archief, daar er in dezen slechten tijden zoo veel mogelijk bespaard moet worden” . "Ibidem, vl.inv.nr. 3, brief nr. 1." Baart de la Faille kwam in december 1937 op de kwestie terug. Hij drong opnieuw op restauratie van het molenboek aan en offreerde verder het archiefje kosteloos door een werkeloze hoofdarbeider te laten ordenen. De polder was echter nog steeds van mening dat in de moeilijke crisisjaren uiterste zuinigheid geboden was en wilde geen enkele uitgave ten behoeve van het archief doen. Dit bracht Baart de la Faille ertoe de opstelling van de polder in zijn jaarverslag aan GS aan de kaak te stellen. Bovendien dreigde hij dit het volgend jaar te zullen herhalen. De polder haalde hierna bakzeil en het archief werd in de loop van 1938 door J. Smitz in het Rijksarchief te Haarlem geïnventariseerd. J.N. Koegler restaureerde het molenboek. De totale kosten bedroegen f 13,-. Baart de la Faille drong na de afronding van de inventarisatie meteen bij het bestuur aan op een betere bewaarplaats van “Uw bescheiden archiefje” in de kluis van een bevriende bank of bij het Hoogheemraadschap Noordhollands Noorderkwartier in Alkmaar. Hier kwam echter niets van. Het bleef aan huis bij de secretaris. "Ibidem, inv.nr. 18; inv.nr. 3, brief nrs. 14, 19; inv.nr. 5, 7-4-1938. Bij Baart de la Failles opmerkingen over een betere bewaarplaats zal hebben meegespeeld dat enkele jaren eerder de archieven van de Dorregeesterpolder en de polder De Zien bij het afbranden van het huis van de secretaris van beide polders verloren waren gegaan, zie Verslagen omtrent ’s Rijks oude archieven , tweede serie, IX (1936) p. 54." Na de opheffing van de polder in 1977 kwam het archief naar het toenmalige gemeentearchief Alkmaar. Daar stelde gemeentearchivaris W.A. Fasel begin jaren tachtig een magazijn- of plaatsingslijst op. Die vormde het uitgangspunt van de voorliggende definitieve inventarisatie. Hierbij bleek dat alle in de inventaris van Smitz genoemde bescheiden nog aanwezig waren. Tijdens de werkzaamheden werd het archief meteen geschoond aan de hand van de vigerende vernietigingslijsten. "Het betreft de Lijst van voor vernietiging in aanmerking komende bescheiden uit de archieven van waterschappen van na 1850 en de Lijst van voor vernietiging/bewaring in aanmerking komende bescheiden van waterschappen na 1935 ." In totaal kwamen circa 10 cm. bescheiden voor vernietiging in aanmerking. Hiaten in de serie rekening werden aangevuld met exemplaren verkregen van de provincie welke aldaar voor vernietiging in aanmerking kwamen. De huidige lengte van het archief bedraagt circa 40 cm. Het archief is openbaar, met uitzondering van enkele stukken waarvoor een openbaarheidsbeperking van 75 jaar geldt.
- Archieven Alkmaar
- Archief
- 036e27f67ce4375b979a41b936f9c0f9
- Waterschappen & Polders
- polders
Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer