Ga direct naar: Hoofdnavigatie
Ga direct naar: Inhoud
Alle bronnen

(0432-01) Gemeentepolitie Den Haag

1 januari 1827 - 1 januari 2000

De politie in de periode 1940-1945: De discussie over de centralisatie van de Nederlandse politie werd met de bezetting in het voordeel van de centralisten beslecht. De Marechaussee ging in 1940 op in de burgerpolitie maar bleef als afzonderlijk korps bestaan. Later dat jaar werden de politietroepen als onderdeel van de krijgsmacht opgeheven, en werden ondergebracht bij de politie in de grote steden. Werden in eerste instantie gesloten eskadrons van de Koninklijke Marechaussee ingezet in de grote steden, in 1943 werd het gezag over de gemeentepolitie overgenomen door de staat, met aan het hoofd de politiepresident. De verschillende eenheden gemeentepolitie, Koninklijke Marechaussee, politietroepen en rijksveldwacht vielen vanaf 1 maart 1943 onder het gezag van het directoraat-generaal van Politie in Den Haag. Ondanks dit centrale gezag lukte het niet om de Nederlandse politie om te vormen tot een nationaal-socialistisch instituut. Weliswaar voerde zij, in het algemeen gesproken, gehoorzaam de taken uit die haar van hogerhand werden opgedragen, maar van enig ideologisch vuur was geen sprake. Daarom kwamen er bij de grote, stedelijke korpsen, speciale afdelingen van geheel of grotendeel uit NSB-ers bestaande eenheden, zoals bijvoorbeeld de Vrijwillige Hulppolitie. In 1940 besloot de gemeenteraad de politie uit te breiden met 300 agenten, 10 brigadiers en 10 inspecteurs. Het politiekorps bestond uit drie delen: de geüniformeerde Ordepolitie, de Bestuurspolitie (met voornamelijk administratieve taken) en de Recherche. Ongeveer driekwart van het personeel werkte bij de Ordepolitie, terwijl het resterende kwart ongeveer gelijk verdeeld was over de Recherche en de Bestuurspolitie. Aan het hoofd van het politiekorps stond de hoofdcommissaris. De nazificatie van strategisch belangrijke onderdelen, te weten de Bestuurspolitie en de Ordepolitie vond eind 1943, bij het ontslag van hoofdcommissaris Hamer zijn beslag. Politiek betrouwbaar voor het Duitse bewind is het Haagse politiekorps als geheel echter nooit geworden. Het merendeel van het Haagse politiekorps voerde echter getrouw zijn taken uit, die gedeeltelijk bestonden uit normale politietaken zoals misdaadbestrijding, gedeeltelijk bestonden uit vreemdsoortige taken, zoals bestrijding van het verzet en (hulp bij) het deporteren van joden. Voor het uitvoeren van politiek gezien gevoelige taken kon een beroep worden gedaan op de meest betrouwbare eenheden, zoals de in Schalkhaar opgeleide Gesloten Eenheid of de Vrijwillige Hulppolitie. Tot eind 1945 bleef de politie een rijkszaak, zij het onder gezag van de burgemeester. Op 1 januari 1946 werd de politie weer een gemeentelijke zaak. Het politiekorps heeft een interne zuiveringsprocedure gekend om te voorkomen dat functionarissen, die zich tijdens de bezetting in meer of mindere mate misdragen hadden, hun werk ongehinderd zouden kunnen voortzetten. De politie in de periode 1796-1851: Bij het 'Reglement op het bestuur van Den Hage en de Jurisdictie van dien', vastgesteld in de vergadering van de Raad der Gemeente op 2 april 1796 werd het bestuur van de stad vastgesteld op twintig leden, van wie een lid de post van 'Bailluw en Hoofdschout' bekleedde. Daarnaast maakten zeven leden deel uit van het 'Collegie van Crimineele en Civiele Justitie'. De politietaak werd neergelegd in artikelen LX, LXI, LXII en LXXI. De taken waren het handhaven van de keuren en ordonnantiën van de stad en het invorderen van boeten, het bewaren van de openbare orde en veiligheid en het houden van toezicht op ongewenste samenscholingen. De baljuw/hoofdschout had voor de handhaving de beschikking over schouten en dienaren van de Justitie. In 1803 werd een negen leden tellend gemeentebestuur ingesteld. De politietaak werd, onder oppertoezicht van de raad toebedeeld aan een drie raadsleden tellende 'Kamer van Policie'. Taken en bevoegdheden werden aanzienlijk uitgebreid en beschreven in het 'concept reglement voor het gemeentebestuur'. Taakuitvoering lag bij een hoofdschout, die aangesteld werd voor een periode van 5 jaar, waarna hij eventueel herkiesbaar was. Gedurende de Franse Tijd (1810-1813) werd het bestuur gecentraliseerd. De Franse keizer benoemde in 1811 een directeur van politie voor Den Haag. Bij herstel van de onafhankelijkheid in 1813 kwam de benoeming van de directeur van politie in handen van de koning. Deze stelde ook de instructie vast voor de taakuitvoering en bevoegdheden van de directeuren van politie. Ondergeschikt aan de directeur waren drie commissarissen van politie en al het overige personeel. In overleg met het stedelijk bestuur en onder goedkeuring van de procureur-generaal stelde hij de dienst van commissarissen en beambten vast. Bij KB 108 van 4 januari 1824 werd het 'Reglement voor het bestuur van de Stad 's-Gravenhage' vastgesteld. In artikel 22 werden Burgemeester en Wethouders bevoegd tot het bestuur en oppertoezicht over de dagelijkse werkzaamheden en de handhaving van de keuren door de politie. In artikel 91 werd bepaald, dat het college van Burgemeester en Wethouders, indien nodig, de schutterij of de militaire macht kon inschakelen wanneer de openbare orde of veiligheid in gevaar kwam. De bevoegdheid tot het voordragen van benoeming en ontslag van commissarissen lag aanvankelijk bij de gemeenteraad, daarna bij Burgemeester en Wethouders. Sinds 1850 was de taakverdeling van de commissarissen als volgt. Een commissaris droeg zorg voor het assisteren van de directie, een commissaris droeg zorg voor de stad en een commissaris was verantwoordelijk voor Scheveningen. Tot 1850 verrichtten de commissarissen bij toerbeurt assistentie bij het Openbaar Ministerie. Vanaf 1850 werd deze taak toebedeeld aan de commissaris voor de stad. Tot de overige taken behoorden onder meer het opnemen van de patenten, het houden van toezicht op de publieke huizen en het houden van toezicht op de diligences. Verder was een van de commissarissen belast met de leiding over de 36 klapwakers en over de tien vaste noodwakers. Aanwijzingen voor de gebruiker: In het deel 'stukken van algemene aard', onder punt 5, zijn de Generale Rapporten, de dag- en nachtrapporten en registers bijeengebracht. Verderop in de inventaris is nog sprake van mutatieboeken en verbalenboeken. Voor de onderzoeker houdt dit in, dat een gebeurtenis in meerdere boeken terug te vinden kan zijn. In het algemeen kan het volgende onderscheid gemaakt worden: Generale rapporten bevatten een meer algemene registratie van belangrijke feiten en gebeurtenissen. Rapportboeken bevatten de registratie van een feit met een summiere maar complete beschrijving van de naar aanleiding van dat feit verrichte handelingen. Dag- of nachtrapporten zijn een registratie van de gebeurtenissen tijdens een dag- resp. nachtdienst. Verbalenboeken geven een overzicht van opgemaakte processen-verbaal, met vermelding van de naam van de verbalisant en de verdachte, een omschrijving van de te verbaliseren gebeurtenis, alsmede de datum en plaats daarvan. Arrestantenregisters bevatten de persoonsgegevens van de in een arrestantenbewaarplaats verblijvende personen. Mutatieboeken vermelden hoe een feit verder behandeld c.q. afgehandeld is. In 1.1 'Opsporing, verbalisering, arrestaties, voorgeleiding, hechtenis' komen verschillende series processen-verbaal voor. Het betreft hier processen-verbaal van allerlei overtredingen en misdrijven, uitgezonderd moord en doodslag. Deze vindt men vanzelfsprekend onder 1.2.1 'Moord en doodslag'. Waar geen sprake is van series, maar meer van een incidenteel proces-verbaal, zijn deze terug te vinden bij de verschillende misdrijven. Waar zowel het concept proces-verbaal als ook het netexemplaar bewaard is gebleven, zijn deze beide beschreven. De reden hiervoor is dat de conceptexemplaren meestal meer bijlagen en gegevens bevatten dan de netexemplaren. Rechercheurs maakten proces-verbaal op, dat in veel gevallen op de type-kamer werd overgetypt. Dat proces verbaal ging naar het Openbaar Ministerie als er een verdachte in beeld was. Het oorspronkelijke door de rechercheurs opgemaakt proces verbaal (geschreven of getypt) werd het concept proces verbaal genoemd en werd gelijk met de processen verbaal met onbekende dader opgeslagen in het archief, evenals een afschrift van het door de typekamer getypte proces verbaal. Tweede fase archiefbewerking: In de periode 2000-2001 is door een projectgroep van DOXiS Informatiemanagers het resterende deel van het archief bewerkt, beschreven en overgebracht. Het betrof hier het semi-statische archief uit de periode 1952-1994, dat zich op dat moment bevond in het voormalig hoofdbureau van politie. De omvang van het archief besloeg 1000 m1. Na selectie en vernietiging is de resterende 120 m1 overgebracht naar het Haags Gemeentearchief. Bij de selectie zijn, onder de verantwoordelijkheid van de gemeentearchivaris, bescheiden die in principe voor vernietiging vatbaar zijn op grond van hun cultuurhistorische waarde voor blijvende bewaring opgenomen in het archief. In het hoofdbureau van politie stonden archieven van de volgende archiefvormers: - Dienstencommissie - Coördinerend Politieberaad - Georganiseerd Overleg Regiokorps Haaglanden i.o. - Werkgroep Interregionale Samenwerking - Muziekvereniging Onderling Kunstgenot - 's-Gravenhaagse Schietvereniging Gregoire - Stichting Commissie Onderlinge Band (de personeelsvereniging) Deze archieven zijn bewerkt en als gedeponeerd archief in deze inventaris opgenomen. Het overgebrachte archief is geïntegreerd met het in 1992 bewerkte archief. Daarbij zijn delen van het laatstgenoemde archief opnieuw beschreven en genummerd. Van het archief van de Gemeentelijke Luchtbeschermingsdienst is een aparte plaatsingslijst gemaakt. Deze stukken zijn in de nieuwe inventaris niet meer opgenomen. Op de studiezaal van het HGA is een concordans beschikbaar. Openbaarheid: Onder andere vanwege de aanwezigheid van privacygevoelige informatie over nog in leven zijnde personen zijn er bij de overbrenging van het archief van de gemeentepolitie beperkingen aan de openbaarheid gesteld. Het bepalen van deze beperkingen is gebaseerd op artikel 15 van de Archiefwet 1995. In dit artikel staan de drie gronden genoemd op grond waarvan de beperkingen zijn gesteld: a. De eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer b. Het belang van de Staat of zijn bondgenoten c. Het anderszins voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van betrokken natuurlijke dan wel rechtspersonen De maximale termijn die op basis van artikel 15 aan beperkingen op de openbaarheid gesteld mag worden is 75 jaar na ontstaan van de desbetreffende bescheiden. Langere termijnen mogen alleen toegekend worden na toestemming van Gedeputeerde Staten. Voor het overgrote deel van de archiefbestanddelen waaraan een beperking moest worden gesteld voldeed deze termijn van 75 jaar. Onder de archiefbestanddelen afkomstig van de Kinder- en Zedenpolitie bevinden zich echter archiefbestanddelen met stukken over misdrijven, waarvan de slachtoffers op het moment van pleging nog een zeer jeugdige leeftijd hadden. Gezien dit feit en het zeer privacygevoelige materiaal, is geconcludeerd dat hier de termijn van 75 jaar niet voldoet. Aan het college van Gedeputeerde Staten is daarom toestemming gevraagd en verkregen om voor deze gevallen de maximale termijn te mogen verlengen tot 110 jaar. Privacyaspecten hebben ook een rol gespeeld bij de redactie van de inventaris zelf. Uit de inventaris zoals die nu beschikbaar is voor het publiek, zijn alle privacygevoelige elementen verwijderd. Dit heeft onder andere ook tot gevolg gehad dat bij een aantal verzamelbeschrijvingen de nadere specificatie in de vorm van deelbeschrijvingen is weggelaten. Artikel 15 van de Archiefwet 1995 biedt de mogelijkheid voor een onderzoeker om een verzoek te doen om de beperkingen op grond van de criteria genoemd onder a. en b. buiten toepassing te laten verklaren. Dit is mogelijk indien het belang van de gestelde beperking niet opweegt tegen het belang van de onderzoeker tot raadpleging of gebruik van de archiefbescheiden. Burgemeester en Wethouders beslissen op een dergelijk verzoek, gehoord degenen op wiens last de archiefbescheiden zijn overgebracht. Processen verbaal: Zie Rubriek 1.4.3 Ordening en toegankelijkheid voor een kleine toelichting bij de totstandkoming van deze lijst. Ordening en toegankelijkheid: Aan de in 1992 door R. Grootveld opgestelde plaatsingslijst bleek, gedeeltelijk in de praktijk, gedeeltelijk op grond van archivistische uitgangspunten, een aantal bezwaren te kleven. Tot die laatste categorie bezwaren behoorde het feit, dat de oorspronkelijke rubrieksgewijze ordening was losgelaten en vervangen was door een gedeeltelijk zaaksgewijze, gedeeltelijk onderwerpsgewijze, gedeeltelijk chronologische ordening. Een gedeelte van het archief was ontsloten op de VNG-code. Het was niet te achterhalen, waarom indertijd tot deze handelwijze is besloten en evenmin was duidelijk, hoe de oorspronkelijke orde er uit heeft gezien. Als bezwaar van praktische aard kan genoemd worden, dat de omschrijvingen te summier waren en onvoldoende houvast boden voor zowel onderzoeker als studiezaalmedewerker. Bovendien was bij een aantal inventarisnummers de situatie zo dat, wanneer er sprake was van meerdere pakken, de jaartallen elkaar overlapten en/of niet duidelijk was wat er ongeveer in de pakken aan te treffen was. In dergelijke gevallen zijn de omschrijvingen zodanig uitgebreid of is de indeling zodanig gewijzigd, dat het nu mogelijk moet zijn om de gewenste stukken ter tafel te krijgen. Het nadeel hiervan is, dat de omschrijvingen soms erg lang en daardoor niet altijd overzichtelijk zijn, maar dit nadeel weegt op tegen de eerdere onvindbaarheid van de stukken.Binnen het politieapparaat werden alle diensten, bureaus, secties en afdelingen aangeduid met afkortingen, bestaande uit letters en/of nummers. Door de jaren heen zijn er, mede ten gevolge van de vele interne organisatorische veranderingen, heel veel verschillende afkortingen in omloop geweest. Om de stukken toegankelijk te houden zijn deze en andere afkortingen verklaard in Rubriek 1.6 Lijst van afkortingen, aan het eind van deze inleiding. Wanneer gesproken wordt over 'Politie' is altijd de gemeentepolitie Den Haag bedoeld. Wanneer het de handeling of de zaak niet de gemeentepolitie Den Haag betreft, is dit met naam en toenaam aangegeven. Algemeen: A.B.; Assistentie Brigade (voorloper van de Mobiele Eenheid, M.E.);APV; Algemene Politie Verordening;Arbo; Arbeidsomstandigheden;AROB; Administratieve Rechtspraak Overheidsbeschikkingen;AT; Arrestatieteam;BiZa; (Ministerie van) Binnenlandse Zaken;B.V.O.; Brigade Verkeersongevallen;c.a.; cum annexis (met bijlagen, met hetgeen er bij hoort);ca.; circa;CBS; Centraal Bureau voor de Statistiek;CID; Centrale Inlichtingen Dienst;COD; Centrale Opsporingsdienst;c.q.; ofwel, respectievelijk;DVAS; Decentraal Vreemdeling Administratie Systeem;e.d.; en dergelijke;EEG; Europese Economische Gemeenschap;EG; Europese Gemeenschap;EHBO; Eerste Hulp Bij Ongelukken;EPS; Europese Politieke Samenwerking;FNV; Federatie van Nederlandse Vakverenigingen;HKD; Herkenningsdienst;H.K.H.; Hare Koninklijke Hoogheid;ICAR; Informatie Coördinatie Analyse Research;I.D.; Inlichtingendienst;i.e.; id est (dit is);i.o.; in oprichting;KB; Koninklijk Besluit;LED; Bureau Letselzaken en Doorrijdingen;ME; Mobiele Eenheid;mr.; meester in de rechten;MULO; Middelbaar Uitgebreid Lager Onderwijs;n.a.v.; naar aanleiding van;NJS; Nationale Jeugd Storm;n.n.; nomen nescio (de naam weet ik niet);NSB; Nationaal-Socialistische Beweging;O.M.; Openbaar Ministerie;OPPLAN-SAR; Operationeel Plan Search and Rescue;P.D.; Plaats Delict;PID; Plaatselijke Inlichtingendienst;PINFOS; Personeelsinformatiesysteem;PRIME; Plaatselijke ?? Mobiele Eenheid;PTT; Posterijen, Telegrafie, Telefonie;PV; Proces verbaal;RMD; Onduidelijk. Het betreft waarschijnlijk inzet van personeel van buiten het korps van de gemeentepolitie;SD; Sicherheidsdienst;SER; Sociaal-Economische Raad;SS; Schutzstaffel;t.b.v.; ten behoeve van;TOHD; Technische Opsporings- en Herkenningsdienst;ULO; Uitgebreid Lager Onderwijs;V.D.; Vreemdelingendienst;VIP; Very Important Person;VNG; Vereniging van Nederlandse Gemeenten;WA; Weer-Afdeling;z.j.; zonder jaar; Z.K.H.; Zijne Koninklijke of Keizerlijke Hoogheid; Eerste fase archiefbewerking: Vanaf 1963 zijn archiefbestanden van de Gemeentepolitie met enige regelmaat overgebracht naar het Haags Gemeentearchief. Bij de eerste bewerkingsslag zijn ingevolge het bestemmingsbeginsel ook bestanden ingevoegd die zich in het archief van het stadsbestuur bevonden. In 1964 zijn de vreemdelingenregisters uit de periode 1854-1931 overgebracht, met in 1967 nog aanvullingen daarop. In 1976 werd het personeelsarchief 1869-1945 overgedragen, waaronder zich ook personeelsdossiers en stamboeken bevonden. Hierop is een toegang gemaakt door H. Bordewijk. In 1986 zijn verschillende delen van het archief, daterend uit de periode 1920-1952 overgebracht, waaronder ook het oorlogsarchief. Deze delen zijn beschreven door E.J. Eeftink. Tot 1988 volgden regelmatig aanvullingen op deze bestanden. Het archief van de Gemeentelijke Luchtbeschermingsdienst is ook in deze periode overgebracht. In 1992 vond er een samenvoeging, herordening en beschrijving plaats van alle voornoemde archiefdelen. R. Grootveld maakte het geheel toegankelijk door middel van een plaatsingslijst. Verder zijn in de periode tussen 1952 en 2000 met enige regelmaat bestanden tussentijds vernietigd, waarvoor ook machtigingen zijn afgegeven. De politie in de periode 1946-1994: Bij KB werd in 1945 het Politiebesluit vastgesteld. Het besluit maakte onderscheid tussen twee korpsen: de Rijkspolitie en de Gemeentepolitie. Op een groot aantal punten week het besluit af van bepalingen in de Gemeentewet. De door de invoering van het besluit ontstane moeilijkheden leidden tot de roep om een Politiewet, die in 1958 in werking trad. Deze wet omschreef de taak van de politie als volgt (artikel 28): 'De Politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregelen te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven'. De wet regelde dat de benoeming van de (hoofd)commissarissen geschiedde door de kroon, op voordracht van de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie, de burgemeester gehoord. De overige politieambtenaren werden benoemd door de burgemeester. De minister van Binnenlandse Zaken regelde de sterkte en de rangindeling, de burgemeester gehoord. Voor wat betreft de onderdelen die meer met justitiële aangelegenheden waren belast - vreemdelingenpolitie, recherche - geschiedde de vaststelling in overleg met de minister van Justitie. Bepalingen ten aanzien van de rechtspositie en bezoldiging van uitvoerende medewerkers geschiedden door de minister, en ten aanzien van administratief en technisch personeel door de burgemeester. In de loop van de jaren '60 en in de jaren '70 kwam bij de uitvoering van de politietaak meer nadruk te liggen op de sociale functie van de politie. Men onderkende de nadelen die er kleefden aan de op efficiency en technische hulpmiddelen georiënteerde dienstverlening. Een gevolg hiervan was, dat de relatie tussen politie en publiek een afstandelijk karakter begon te krijgen, de criminaliteit toenam en de burger zich met name onveilig begon te voelen in de eigen woonomgeving. Dit leidde in 1968 tot de instelling van acht rayonagenten voor een vijftal zogenaamde moeilijke wijken. In 1975 werd dit uitgebreid voor heel Den Haag naar 28 rayonagenten. De taak van de rayonagent bestond uit het verlenen van psychosociale hulp aan individuen en groepen in een rayon van ± 17.000 inwoners, los van de handhaving van de openbare orde en de wet. In 1977 ging men over tot de aanstelling van wijkagenten. Zij waren in een wijk van 7 à 8000 inwoners verantwoordelijk voor het basispolitietoezicht in hun wijk. En hadden de taak te zorgen voor rust, veiligheid en openbare orde. Door middel van het veelvuldig lopend of fietsend surveilleren in 'hun' wijk moest de afstand tussen politie en burger weer verkleind worden. De vermaatschappelijking van de politie werd in de jaren 1980 verder uitgewerkt, waarbij het aantal wijkbureaus werd uitgebreid en decentralisatie van integrale politietaken naar kleinere bureaus werd doorgevoerd. Het leveren van een bijdrage aan de leefbaarheid werd als een extra dimensie aan de politietaak toegevoegd. In dit licht moeten ook bijvoorbeeld de projecten Moerwijk en Neherkade worden gezien. Parallel aan de decentralisatie ontstonden ook speciale, onderwerpgerichte eenheden die ondersteuning moesten bieden aan de gebiedgebonden en onderwerpgerichte politiezorg. De verantwoordelijkheid voor het politieoptreden werd hierbij op een zo laag mogelijk niveau van de organisatie gebracht. Om een eigen bureaubeleid te kunnen voeren, werden voor de verschillende bureaus wijkboeken samengesteld, waarin een uitgebreid overzicht wordt gegeven van de sociale, economische en demografische situatie in een wijk. Aan de hand hiervan kon een eigen werkplan opgesteld worden, waarbij zelfstandig de prioriteiten werden gesteld en de aanpak werd bepaald. Het grote aantal stuur- en werkgroepen dat vanaf de jaren 1970 functioneerde, is het rechtstreekse gevolg van deze ontwikkelingen. Om al deze veranderingen het hoofd te kunnen bieden, moest de organisatiestructuur veranderen, wat dan ook in 1987/1988 door middel van een grote reorganisatie gebeurde. Vanaf 1988 kende de politie de volgende vier verschillende diensten. -Dienst Algemene Politiezorg, bestaande uit de afdelingen Wijkpolitie I en Wijkpolitie II, Verkeerspolitie en een afdeling Centrale Taken APZ. - Dienst Justitiële Politie en Inlichtingen, bestaande uit de afdelingen Criminaliteitspreventie, Centrale Recherche, Informatievoorziening en een afdeling Centrale Taken JPI - Dienst Algemene Zaken, bestaande uit de afdelingen Opleidingen, Personeel & Organisatie, Financiën en Materieel Beheer - Beleidszaken en Onderzoek. Naast deze vier diensten waren er twee stafbureaus. De Staf Korpschef en het Bureau Voorlichting. Er was ook een staforgaan Coördinerend Politieberaad. Dit was een extern overleg van de korpschefs van de grote steden, en was de voorloper van de Raad van Hoofdcommissarissen. De beoogde stroomlijning van de politieorganisatie in twee korpsen, zoals die zijn beslag vond bij de invoering van de Politiewet in 1958, werd vrijwel direct als niet afdoende ervaren. Op grond van de wet kregen gemeenten met méér dan 25000 inwoners een gemeentelijk politiekorps. Gemeenten met minder dan 25000 inwoners vielen onder de zorg van de rijkspolitie. Zodra het inwonertal groeide tot boven de 25000 inwoners, werd een apart gemeentelijk korps ingesteld. De onvrede met de wijze waarop de Nederlandse politie was georganiseerd, leidde in 1972 tot de invoering van de Stopwet. Deze maakte een einde aan de vorming van nieuwe gemeentelijke politiekorpsen. In de jaren '90 bestond dit politiebestel uit 148 gemeentelijke politiekorpsen en 17 bewakingsgebieden voor de rijkspolitie. Gemeentepolitie en rijkspolitie werkten vanuit een eigen culturele achtergrond, wat de samenwerking niet bevorderde. Verder werd het bestel als hopeloos inefficiënt beschouwd. De meer dan honderdenvijftig jaar durende discussie over de organisatie van de politie mondde uiteindelijk uit in de Politiewet van 1993. Hierbij werd het versnipperde politiebestel omgesmeed tot één algemene politie. Deze bestaat uit 25 regiokorpsen en één Korps Landelijke Politiediensten. De nieuwe organisatie had eveneens grote gevolgen voor de organisatie van de politietaken in de gemeente Den Haag. De gemeentepolitie van Den Haag werd opgeheven en opgevolgd door het Korps Regiopolitie Haaglanden. Het werkgebied van het korps Haaglanden omvat de volgende gemeenten: Den Haag De Lier Delft 's-Gravenzande Leidschendam Maasland Monster Naaldwijk Nootdorp Pijnacker Rijswijk Schipluiden Voorburg Wassenaar Wateringen Zoetermeer Het hoofdbureau van de regiopolitie is gevestigd in Den Haag. De burgemeester van Den Haag is korpsbeheerder en is belast met handhaving van de openbare orde. Op rijksniveau is de minister van Binnenlandse Zaken verantwoordelijk voor de reguliere politietaken inzake openbare orde. Voor opsporing is de minister van Justitie verantwoordelijk. De politie in de periode 1851-1939: Met de invoering van de Gemeentewet op 1 juli 1851 werd het gemeentebestuur landelijk en op uniforme wijze geregeld. Ook de gemeentelijke politietaak werd in deze wet vastgelegd, waarbij de burgemeester werd belast met de handhaving van de openbare orde en een aantal specifieke taken, zoals het toezicht op vermakelijkheden, herbergen en tapperijen. Verder stond de politie ten dienste van het justitiële apparaat, zoals dit was geregeld in de wetten die betrekking hebben op de opsporing van strafbare feiten. Door de invoering van de gemeentewet werd de politie uitdrukkelijk onttrokken aan de bevoegdheden van B&W, hoewel dezen wel bevoegd bleven om te bepalen of handhaving van de gemeentelijke verordeningen zou plaatsvinden. De benoeming van de commissarissen bleef in handen van de koning. De benoeming van het overige personeel was de verantwoordelijkheid van de burgemeester. Naast de gemeentelijke politie - ook wel genoemd de plaatselijke politie - bestond de algemene of rijkspolitie, geregeld bij KB van 17 december 1851. Deze bestond vooralsnog alleen uit de marechaussee. In deze periode ontbrandde ook de discussie over de organisatie van de politie, die als gebrekkig en niet opgewassen tegen de gestelde taken werd ervaren. Gepleit werd voor een algemene politie, en het instellen van een specifiek op de politietaak toegesneden Politiewet. Vooralsnog bleven regering en parlement echter van mening dat de gemeentepolitie moest blijven voortbestaan. In 1852 werden de klapwakers, die in 1850 juist waren afgeschaft, weer in ere hersteld als nachtwakers; in 1888 werden zij vervangen door agenten. In 1887 stelde de gemeenteraad een verordening vast die het politietoezicht op prostitutie moest regelen. Deze verordening werd drie jaar later weer ingetrokken en vervangen door een hoofdstuk in de Algemene Politieverordening. Pas in 1892 leidde de discussie tot een herbezinning op de organisatie van de gemeentepolitie door de gemeente. Gevolg van deze herbezinning was een ingrijpende reorganisatie in 1903, die een verdubbeling van het personeelsbestand behelsde. Hierdoor kon de structuur en indeling van de surveillancedienst worden verbeterd. In jaren daarop volgden maatregelen die de rechtspositie, arbeidsomstandigheden en het algehele niveau van het politiepersoneel verbeterden. Door innovaties op het gebied van communicatie en door de mogelijkheid tot het opleggen van straffen aan politiefunctionarissen werd de samenwerking verbeterd en kwamen er meer garanties voor de integriteit van de politie. Omstreeks 1894 bestond het politiepersoneel uit de volgende functionarissen. - 1 hoofdcommissaris - 4 commissarissen - 1 hoofdinspecteur - 1 adjunct-hoofdinspecteur - 19 inspecteurs - 7 klerken - 25 hoofdagenten - 198 agenten 1e, 2e en 3e klasse - 194 agenten 4e klasse De gemeente Den Haag was in die periode verdeeld in vier afdelingen. Elke afdeling bestond uit een commissariaat en enige posthuizen, die bezet waren met een of meer agenten. De agenten hadden niet alleen hun werktijden in het posthuis, maar brachten daar ook een aantal verplichte rusttijden door. Een deel van het personeel vormde een brigade speur- of recherchepolitie en deed dienst in burgerkleding. De dienst van de agenten was verdeeld in post- en rondediensten. In 1921 vond een reorganisatie plaats die leidde tot het op één na afschaffen van de posthuizen. Het laatste posthuis aan de Loosduinseweg verdween in 1923. Tot verbetering van de communicatie werd een netwerk van openbare alarmtelefooncellen ingevoerd. In 1921 nam de gemeenteraad het voorstel tot samenvoeging van politie en brandweer aan. Deze samenvoeging werd bij de reorganisatie van van de politie in 1941 weer teniet gedaan. In 1923 werd, na een interne reorganisatie, een centrale recherche ingevoerd. In 1929 werden de afdelingen Comptabiliteit en Secretarie opgeheven en werd een nieuwe afdeling Administratie gevormd. De Kinderpolitie, die tot dan toe een zelfstandige plaats innam binnen het korps, werd in 1937 ingedeeld onder het Commissariaat van de Administratieve Dienst. Eind jaren '30 zag de organisatie van het korps er als volgt uit. - Justitiële Dienst A, belast met de zaken betreffende de drankwet, de zedenpolitie, bijzondere wetten en overige zaken, de vreemdelingendienst en de inlichtingendienst - Justitiële Dienst B, belast met zaken betreffende inbraken, diefstallen, straatrecherche, loterijen, bankzaken alsmede oplichting en verduistering - Justitiële Dienst C, belast met het behandelen van misdrijven, dactyloscopie en aanrijdingen - Administratieve Dienst, belast met redactie, comptabiliteit, kinderpolitie en bijzondere werkzaamheden - Algemene Dienst, belast met de generale controle, het verkeers- en vervoerwezen, de bereden politie, de brandweer en de luchtbescherming.

Vervaardiger
  • H. Bordewijk, E.J. Eeftink en R. Grootveld (1996); R.A.M. Vernooij en DOXiS Informatiemanagers (2003)
Collectie
  • Archieven Haags Gemeentearchief
Type
  • archief
Identificatienummer van Haags Gemeentearchief
  • 0432-01
Trefwoorden
  • Openbare orde en Veiligheid
Disclaimer over kwetsend taalgebruik

Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer

Ontvang onze nieuwsbrief
De Oorlogsbronnen.nl nieuwsbrief bevat een overzicht van de meest interessante en relevante onderwerpen, artikelen en bronnen van dit moment.
WO2NETMinisterie van volksgezondheid, welzijn en sportVFonds
Contact

Vijzelstraat 32
1017 HL Amsterdam

info@oorlogsbronnen.nlPers en media
Deze website is bekroond met:Deze website is bekroond met 3 DIA awardsDeze website is bekroond met 4 Lovie awards